Uit Ewald Vanvugt, Nestbevuilers
Zie ook Vanvugt, Nieuw Zwartboek van Nederland overzee (uitg. Aspekt 2011).


Laurens Reael

Laurens Reael

(1583-1637)

 

 

Tegenstander van de `hongi-tochten'

Na veel moeilijkheden kwam in 1602 de Vereenigde Oost-Indische Compagnie tot stand, waarin Zeeuwen en Hollanders zouden samenwerken. Sindsdien werd de vaart op Indië steeds grootschaliger aangepakt. De Staten-Generaal, de regering van de Republiek, had op initiatief van Oldenbarnevelt, die voor zijn verdiensten later werd onthoofd, aan de Compagnie het handelsmonopolie voor het gebied ten oosten van Kaap de Goede Hoop tot aan de Straat Maghelhaens verleend. Daarbij kwamen een groot aantal rechten tot eigenmachtig optreden, zoals het sluiten van verdragen met vreemde mogendheden in het octrooigebied. Maar conflicten met Europeanen die daarginds ook actief waren - Spanjaarden, Portugezen, Engelsen en Fransen - werden door de Staten-Generaal op regeringsniveau via ambassadeurs uitgevochten. Elke commandant van een teruggekeerde VOC-vloot moest in Den Haag bij de landsregering verslag komen doen van de toestand in de bezochte gebieden. Laurens Reael heeft in zijn officiële verslag van 1620 bericht over de oorlog in de Molukken, al moest het ergste daar toen nog komen.

Laurens Reael is de eerste Nederlandse koloniale dissident. Meer dan in zijn verslag aan de Staten-Generaal, heeft hij in zijn brieven aan de Heeren Zeventien, het bestuur van de VOC in Amsterdam, de vroege Nederlandse plundertochten in Azië een extra reliëf gegeven. Hij laat zien dat de wreedheid van de Nederlanders in het eigen kamp niet door iedereen als vanzelfsprekend werd aanvaard.

Reael was al jong bevriend met P.C. Hooft. Hij was goed onderlegd in oude en moderne talen en wiskunde. In Leiden studeerde hij rechten. In 1611 voer hij, 27 jaar oud, als commandeur van een vloot van vier schepen naar Indië. In 1615 werd hij gouverneur over de Molukse eilanden, en het volgend jaar gouverneur-generaal van heel Oost-Indië. Waar Van Neck één van Coens voorgangers was, was Reael Coens directe collega. Voortdurend waren de GG en zijn directeur-generaal in conflict. Anders dan Coen maakte Reael zich zorgen over de bevolking van de specerij-eilanden, voor wie de Nederlandse aanwezigheid een ramp was. Al vroeg heeft hij geprotesteerd tegen de strafexpedities die de VOC organiseerde, de zogeheten `hongi-tochten'. Geronselde Molukse vaartuigen ('cora -cora's') en roeiers vervoerden VOC-dienaren en Japanse huursoldaten die de mensen op de eilanden terroriseerden en hun tuinen vernielden. Reael en zijn medestander Steven van der Hagen schreven meerdere keren met afkeuring over de meedogenloze manier waarop Heeren Zeventien met de belangen en het recht van de Molukse bevolking omsprongen. Reael vond het onbillijk dat de plaatselijke mensen zelf niet langer mochten handelen in muskaatnoten, kruidnagel en `kleedjes'. Bovendien wilde Coen meer forten aanhouden en de oorlog uitbreiden naar de Filipijnen, om de fourage van de Spanjaarden naar de Molukken tegen te gaan. Al na drie maanden op de hoogste post vroeg Reael dringend om zijn ontslag. In 1617 kon hij zijn taak aan Coen overdragen. Heeren Zeventien schreven aan Coen dat Reael, tegenstander van de monopoliehandel, onder geen beding in de Oost mocht blijven, mocht hij dat willen. Maar hij wilde niet. Januari 1620 kwam hij met een rijk geladen retourvloot in Nederland aan. Hooft dichtte:

'Noit Amsterdammer kindt, van overzeesche strandt
Met zulk een heerlykheidt, t'huis komend, is gelandt.
' (1)

Heeren Zeventien beloonde hem met een gouden medaille met inscriptie. De kamer Amsterdam mocht de waarde vaststellen, evenals Reaels aandeel in de buitgelden van de veroverde schepen. Die beslissingen lieten op zich wachten en Reael, bekend om zijn Arminiaanse verdraagzaamheid, wijdde zich aan de dichtkunst en zijn lettervrienden, van wie hij Hooft op het Muiderslot en Vondel in de stad ontmoette. Vondel droeg zijn Lof der Zeevaart aan hem op. In 1624 kwam aan alle `haperingen' met Heeren Zeventien een einde. Na de dood van Maurits in 1625 is Reaels aanzien hersteld en hij werd bewindhebber in de kamer Amsterdam. Dat dit pas vijf jaar na zijn terugkeer gebeurde, kwam door het simpele feit dat er in het college geen stoel vrij was. Bij de eerste personele verandering kwam Reael op zijn plaats. Tot zijn dood is hij bewindvoerder van de VOC geweest, al was hij vaak afwezig want aan het werk voor de Republiek. Zo was hij van 1625 tot 1627 vice-admiraal en admiraal over de Nederlandse vloten die met de Engelsen zouden samenwerken. Eind 1627 was hij als gezant in Denemarken. Op de terugreis leed hij schipbreuk en viel op de kust van Jutland in handen van de keizerlijke troepen die hem naar Wenen stuurden. Tot maart 1629 zat hij daar gevangen. In 1637 stierven kort na elkaar zijn twee zoontjes, waardoor hij zo werd geraakt dat hij op 21 oktober van hetzelfde jaar de geest gaf. (2) Na zijn eerste reis is hij nooit in de Oost teruggeweest.

In een van zijn stukken vanuit Indië schreef Reael aan Heeren Zeventien: `Wil men alle de verkeer en de handel en daartoe alle landbouw van Indiën hebben, waarvan zouden de Indianen dan leven? Wil men ze doodsmijten of van honger laten sterven; daarmee is men ook niet geholpen, want in een ledige zee, op ledige landen en ook met dode mensen is gans geen profijt te doen. (-) In den brief van generaal Coen werd mede ondere anderen gezegd dat men de Chinesen moet vangen ende niet loslaten ofte rantsoeneren, maar liever dooden, want zo lang (zegt hij) de armen durven het lijf te wagen, zullen de rijken durven avonturieren de goederen van andere naties toe te voeren. In somma, met macht en geweld wil men alles uitvoeren.' Voor de alleenhandel zou men zich niet ontzien `alle onrechtvaardige, ja barbarische middelen bij de hand te nemen.'

De VOC had groepjes kolonisten uitgestuurd, treurig uitschot, maar betere krachten waren niet te vinden. Wie zou er ook zin in hebben naar Indië te gaan, vraagt Reael, `om beulen en bewakers van een kudde slaven te zijn? ... om regenten en voorgangers te zijn van de vrije lieden die meest het schuim van onze natie zijn, die met het veroveren, mishandelen en vermoorden van de Indianen [de Hollanders] door geheel Indië bekend maken als de allerwreedste natie van de hele wereld'. (3)

Noten

1 Kalff 1902, p. 300

2 Van Opstall.

3 H.T. Colenbrander, Jan Pietersz. Coen. Bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indiëin 7 delen (Den Haag 1913-1934) deel IV, pp. 619-620.

Literatuur

Valentijn, `Beschrijving van Groot Java', dl IV eerste stuk, en `Ambonsche zaken' deel II, tweede stuk.

W.R. van Hoëvell, `Laurens Reaal, Gouverneur Generaal van Neêrland's-Indië, in zijne verdiensten als dichter beschouwd' in Tijdschrift voor Neêrland's-Indië I (Batavia 1838) p. 103.

M.E. van Opstall, `Laurens Reael in de Staten-Generaal, het verslag van Reael over de toestand in Oost-Indië' in Nederlandse Historische Bronnen (Den Haag 1979) pp. 175-213.


Link

Bede tot verlossinge van den heere Laurens Reael, aan Keizer Ferdinand den Tweeden door Joost van den Vondel (1587-1679)


[terug] [Weduwe van Indië] [Ewald Vanvugt homepage] [top]