Uit Ewald Vanvugt, Nestbevuilers
Zie ook Vanvugt, Nieuw Zwartboek van Nederland overzee (uitg. Aspekt 2011).


portret gegraveerd door P. Tanje naar B. Akkema

Willem van Haren

(1710-1768)

 

 

De dichter van het `Woest Batavia'

Willem, de oudste van de broers, werd 21 februari 1710 geboren in Leeuwarden, waar zijn ouders 's winters woonden, terwijl ze 's zomers op het adelijk slot bij Sint Annaparochie in het Bildt verbleven. Zijn vader was daar grietman: plaatselijke gezagsdrager en rechter; hij stierf toen Willem zeven jaar was. Zijn grootvader nam de positie van grietman op zich, om de post niet voor de familie te verliezen. Willem kreeg een prinselijke opvoeding aan het hof in Leeuwarden bij de latere stadhouder Willem IV en zijn moeder Maaike-Meu. Hij studeerde aan de universiteiten van Franeker en Groningen; en al werd hij financieel strak gehouden door zijn spaarzame grootvader, hij kreeg nogal eens wat toegestopt door zijn moeder. Na de dood van zijn grootvader in 1728 betrok hij als grietman het familieslot in Sint Anna. Drie jaar later overleed zijn moeder en aan haar nagedachtenis wijdde hij zijn eerste gepubliceerde gedicht. Bij de hellebaardiersdochter Maria Crullers kreeg hij een paar kinderen. Toen Willem IV trouwde met de Engelse prinses Anna, huwde hij met haar hofdame Marianne Charles. Hij schreef een zeer omvangrijk heldendicht, Friso, en talrijke lierzangen, odes, lofverzen en hekeldichten. Met zijn treurzang `Woest Batavia' heeft Willem van Haren zijn plaats in de eregalerij van koloniale critici verdiend. (1)

Op Java werden in de zeventiende eeuw handelaren, ambachtslieden en andere arbeidskrachten uit China steeds verwelkomd. Maar in de eerste helft van de achttiende eeuw nam het aantal immigranten zo snel toe dat er voor velen geen werk was. Groepen vagebonderende Chinezen zwierven in de Ommelanden van Batavia. Nu besloot de overheid allerhande Chinezen binnen de stadsgrenzen gevangen te nemen, of zij geldige papieren (`permissiebriefjes') hadden of niet. De stemming onder de Chinezen daalde verder bij het gerucht dat zij zogenaamd naar Ceylon (nu Sri Lanka) of de Nederlandse bezittingen op Kaap de Goede Hoop in Zuid-Afrika zouden worden gebracht, maar dat zij onderweg allen in zee zouden worden gegooid. Groepen desperate Chinezen verzamelden zich buiten de stad en vielen wachtposten aan. Tijdens huiszoekingen in de Chinese wijk op 9 oktober 1740 braken branden uit. Mogelijk hebben de inwoners zelf de vuren aangestoken om het onderzoek te beletten of hun bondgenoten buiten de stad te waarschuwen. Zeker is dat onder de Europese bevolking een pure moordhysterie ontvlamde.

Meest Nederlandse zeelui, soldaten en vrije burgers, bijgestaan door hun Aziatische onderhorigen en slaven, renden de straat op en begonnen overal de Chinezen dood te slaan en hun winkels en woningen te plunderen. De regering verloor het hoofd. Gouverneur-generaal Valckenier gaf opdracht alle Chinezen, die voor wat voor misdrijf ook in de gevangenis zaten, te doden. En alle Chinezen die in de hospitalen lagen, liet hij de straat opsturen, wat onder de omstandigheden gelijk stond aan hun doodvonnis.

Oud noch jong, vrouwen noch kinderen werden gespaard. Tijdens de pogrom betaalde de overheid een premie aan iedereen die het afgehakte hoofd van een Chinees buiten de stad bracht. Van schrik verbijsterd liet de bevolking zich slachten, `het bloed stroomde ter hoogte van de enkelen langs de straten', dozijnen lijken dreven bij Batavia de rivier af. Duizenden onschuldigen die met het rumoer van de rebellie buiten de poorten niets van doen hadden, werden omgebracht. Drie volle dagen duurde de Bataviaase Furie. Tenslotte werd de Chinese wijk aan de vier hoeken in brand gestoken en de massahysterie vond een climax in die vuurzee.(2)

Gewoonlijk wordt aangenomen dat tienduizend Chinezen de dood vonden; geen historicus schat het aantal slachtoffers op minder dan vijfduizend. Bij een protestantse herdenkingsdienst in Batavia sprak de godgeleerde Wagardus een preek uit met de titel `Gedagtenisse der hulpe Gods'. De dominee deed het vroom voorkomen alsof de moordpartij met Gods hulp nodig was geweest voor het bedwingen van een opstand. Maar in het vaderland schreef Willem van Haren verontwaardigd een oprui-gedicht, tevens een boetezang:

Op den moord gepleegd aan de Chineezen te Batavia

Lakoniek noteert S. Kalff in een noot in 1902: `De moord (op ongeveer tienduizend weerlozen in het Chineesche Kamp) werd nimmer gestraft. Een der voornaamste schuldigen, gouverneur-generaal Adriaen Valckenier, kwam in de gevangenis te overlijden en Heeren Zeventien verklaarden het tegen hem aangevangen rechtsgeding "door den dood geaboleerd." De zaak ging voor altijd in de doofpot.'(3)

Publikaties:

J. van Vloten, Leven en Werken van Willem en Onno Zwier van Haren, Friesche edellui (Deventer 1874).

Literatuur:

`De Van Haren's' in Huet, Lit. Fant. 6: 1-56.

H.J. Polak, `De Gebroeders Van Haren', als feuilleton verschenen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant (1873), ook in de bundel Studiën (Amsterdam 1888: 1-106).

Noten

1 Van Vloten 1874: 156-157

2 Batavia, de hoofdstad van Neerlands O.Indien (Amsterdam/Harlingen 1782) dl. II: 96-100.

3 Kalff 1902: 283; Stapel 1941: 54-55.


[terug] [Weduwe van Indië] [Ewald Vanvugt homepage] [top]