Ver van hun vaderland zijn zij gestorven
met in hun hart 't verlangen naar de Zuiderzon,
het stille dorp, waar zich hun jeugd ontspon,
de blanke steden in het welig groen verborgen
Met in hun hart het heimwee naar de sawahvelden
die als een handpalm lagen uitgestrekt
met plassen en rivieren door het licht gewekt
wanneer de dageraad een rijken dag voorspelde.
Ver van de zachte heuvels en de trotsche bergen
met bosschen als een mantel omgedaan,
ver van de sterke zon, de moederlijke maan,
gingen zij scheep en moesten droevig sterven.
Hoe dikwijls liepen zij in hun herinneringen
zalig en moe van wandeling en spel het pad
waar 't ouderhuis hen wachtte als hun liefste schat
en hoorden zij hun kleine donkre zuster zingen.
En zaten aan den disch met al de andren samen,
aten de heilige rijst, de pisang en de visch,
en zagen moeders lieve handen, vaders strengen blik
en lachten als hun oogen elkaar streelend tegenkwamen.
Vermoord, gemarteld en door nooddruft omgekomen
rusten zij ademloos in den oneigen grond,
maar met de levenden in een geheim verbond,
want in hen bloeien nog hun eerste zoete kinderdroomen.
En als hun vrienden landen aan de vaderlandsche kusten,
de bergen en de boomen groeten in 't almachtig licht,
dan heeft de eerste man, het eerste meisje hun gezicht,
den glimlach dien zij eenmaal van beminde lippen kusten.